Voorwaarden bij de beslissing

De locatie van de vier proefputten moet als indicatief worden beschouwd: indien zou blijken dat zich centraal in de proefput significante verstoringen bevinden zoals de bestaande riolering of actieve nutsleidingen die onderzoek van dieper gelegen niveaus verhinderen, dan is het aangewezen om de proefput beperkt en lokaal te verschuiven of uit te breiden. De vraagstelling van het onderzoek staat hierbij steeds centraal.
Het programma van maatregelen vermeldt dat de proefputten aangelegd moeten worden tot in de moederbodem. Omwille van de aanwezigheid van de Colme en de dempingspakketten is het mogelijk dat dit doel niet bereikt wordt. Daarom voorziet het programma van maatregelen in de mogelijkheid om het onderzoek te vervolledigen met controleboringen. Wij merken hierbij op dat het gebruik van boringen als vervanging van een gravend onderzoek enkel toegelaten is wanneer het gravend onderzoek tot de maximaal mogelijke diepte is uitgevoerd. Verder verwijzen wij naar 8.3.6 van de Code Goede Praktijk voor de uitvoering van de proefputten (“elke proefput wordt gezien als een beperkte opgraving en wordt zodanig geregistreerd”).
Bij de uitvoering van het proefputtenonderzoek is er bijzondere aandacht voor de oevers van de Colme: is er sprake van kades of oeverbeschoeiing en zijn hiervan sporen bewaard binnen de zone die verstoord zal worden? Dit element wordt meegenomen bij de exacte positionering van de proefputten.
Tijdens het proefonderzoek wordt voldoende aandacht besteed aan staal- en monstername met het oog op zowel antropogene als paleo-ecologische vraagstellingen.

Downloads

Alle bestanden downloaden

Relaties